Z00 Palescue #30: Doif ies dood.

Z00 Palescue #30: Doif ies dood.

Voorpublicatie van de dertigste column met driehonderd woorden voor een dier dicht bij huis, ditmaal de duif

Buiten is het licht maar stil. Je hoort alleen fluisterende boomblaadjes en de mantra van de duif: “Rroekoekoe” – het sonore koeren van een koppel Turkse Tortels in de berk op de hoek. Ze wonen er al jaren, en kunnen echt geen nesten maken. Een paar takjes bij elkaar en klaar. Het is een kleine duivensoort, je herkent ze aan de zwarte halsband. Ze wonen altijd in de buurt van mensen, en komen inderdaad uit Turkije en omgeving. Ze broeden hier nu zo’n vijftig jaar.

Er is ook een Zomertortel, de enige duivensoort die overwintert in het zuiden. Deze heeft meerdere zwart-witte strepen in de hals, en fazantkleurige vlekken op de vleugels. Ik heb ze nooit bewust gezien.

De grote Houtduif komt het meeste voor. Eigenlijk is het een schuwe bosvogel die nu vooral in tuinen en parken leeft. Ze hebben witte strepen op de vleugels en ogen mollig en goed eetbaar. Dat vond de kat van de buren ook.

De Holenduif is kleiner. Je herkent ze aan dat typisch blauwige, duifgrijze, verenkleed en een glimmende groene vlek in de nek.

De stadsduif, of ‘vliegende rat’ is geen echte soort, maar een aangepaste afstammeling van de rotsduif, een groepsdier dat nu broedt op de betonkliffen voor menselijke bewoning.

In de duivenwereld geven ook mannetjes melk, eigenlijk een papje van huidcellen uit de krop of keel. Duivenmelkers doen daar niets mee. Zij fokken sierduiven, of uit stadsduiven de postduif die het snelste terugvliegt. Langzamer dan email, maar ooit werden zo de winnaars van de Olympische Spelen bekend gemaakt.

En dan is er nog de Vredesduif. Deze begon als postduif, met het brengen van een olijftakje als boodschap van vrede. Dat was in het Midden-Oosten, waar hij inmiddels is uitgestorven. Soms kan je zijn mantra horen, als het binnen licht is en stil.


Doif ies tot – Toon Hermans: De Auditie op 07:36

Z00 Palescue #29 Ssslang

Z00 Palescue #29 Ssslang

De slang slist, spreekt met dubbele tong en staat voor list en bedrog. Noem iemand slang en je scheldt, meestal op een vrouw. Je denkt aan Medusa, de mooie jongedame uit de Griekse mythologie die uit wraak werd veranderd in een monster met giftanden en slangen als haren.

De slang, dat oude reptiel met verdwenen voeten en maar één werkende long, heeft van dit beeld geen weet. De tong is gespleten om in stereo te kunnen ruiken. Slangen zien slecht, ademen door de neus en overleven op reukzin. Dat doen ze door al ‘tongelend’ geurdeeltjes op te vangen uit de lucht. Met het orgaan van Jacobson in het gehemelte proeven ze dan de omgeving: vriend of vijand, waar en hoeveel?

Nederland kent drie slangensoorten. De gladde slang is erg zeldzaam, al zou hij het prima kunnen doen op de Utrechtse zandgronden. Ook de adder is hier verdwenen. Op de Veluwe heb je een kleine trefkans. Adders zijn de enige giftige slangen in Nederland. Ze bijten niet snel en het gif is niet dodelijk, maar bel wel even 112.

De ringslang is de langste slangensoort. Zij wordt ongeveer 120 centimeter, het mannetje een stuk korter. Halverwege maart komen ze naar buiten om te zonnen. De mannetjes eerst – het zaad moet worden opgewarmd. De ringslang is minder zeldzaam, maar ook een ‘kwetsbare’ Rode Lijst-soort. Zorgwekkend is dat het aantal vindplekken van reptielen stijgt, maar het aantal dieren sterker afneemt. Natuurbeschermers helpen met de aanleg van broeihopen waarin de ringslang haar eieren kan leggen.

Twee keer per jaar krijgt de slang een nieuwe huid. Omdat een slang na vervelling zulke heldere ogen heeft, de huidskleur feller is en wondjes zijn geheeld, lijkt het of de slang nieuw leven krijgt. Gif of medicijn – de slang is ook een wereldwijd symbool voor geneeskunde.

P.S.: Lees alles over reptielen, vissen en amfibieën op die mooie site van RAVON.

Z00 Palescue #28: De Topwolf

Z00 Palescue #28: De Topwolf

Voorpublicatie: een nieuw dier in exact 300 woorden voor het decembernummer van Veren & Vachten

Tijdens de Lockdown zag ik op YouTube een wolf door Soest lopen. Nu zag en hoorde je wel meer rare dingen tijdens de Coronacrisis, maar ook dit jaar zijn er serieuze meldingen van de Wolf in onze omgeving.

Anderhalve eeuw nadat hij in Nederland was uitgeroeid kwam de eerste in 2015 Drenthe weer binnenwandelen. Niet dat er nu hele roedels op de Utrechtse Heuvelrug wonen, in heel Nederland wonen er 35. Het blijven bedreigde dieren, al staan ze bovenaan een voedselketen.

De Wolf spreekt tot de verbeelding maar werkt ook in op de werkelijkheid. Waar hij woont, verandert het ecosysteem. Het steentje dat aan de top van de piramide gaat rollen, veroorzaakt een lawine aan effecten in de natuur. In het Amerikaanse Yellowstone Park (negen keer de Veluwe) wordt dat onderzocht, al zal de Wolf hier moeilijk zoveel ruimte krijgen.

Natuurbeschermers heetten de wederkomst welkom; schapenhouders en boerengezinde politici schoten in de aanval. Maar een doodgeschoten Wolf betekent nog geen vrijlopend schaap. Voordat ze sowieso slachtvee worden, bezwijken er nu vooral veel aan het Blauwtongvirus.

Schapen zijn ook goed te beschermen tegen de Wolf. Daar heeft de mens potige herdershonden voor gefokt en getraind. En ’s nachts kunnen ze achter een elektrische omheining. Bestaande hekken hoeven vaak alleen te worden aangepast. Wat niet helpt, is dat Nederlandse veehouders altijd een bedrag krijgen voor een door de Wolf gedood dier, of er een goed hek stond of niet. Sommige dierenhouders vinden een wolfwerende omheining te veel werk en/of te duur wegens onvoldoende subsidie.

De Wolf is onderwerp van oeroude verhalen en is ook nu nog een krachtig symbool. Talloos zijn de logo’s met de wolf als embleem voor zowel vrijheid en zelfstandigheid als voor familie en groepsgevoel, voor zowel kracht en macht, als voor wijsheid en intelligentie. Zowel moordenaar als leraar.

Z00_Palescue_Topwolf

Illustratie: aquarel, marker, vulpen en crayons

En zo verscheen het in december 2023 in nr.4 van de 18e jaargang. De blauwe lijntjes voor links werken op papier natuurlijk niet. Mede door de typografie vallen ook wat stilistische slordigheden op. En de tekening is wat donker uitgevallen. In bovenstaande versie trouwens ook. In het echt is het rood feller.

Z00 Palescue #27: Dierenwereld dag

Z00 Palescue #27: Dierenwereld dag

Dierendag bestaat bijna honderd jaar. De Dierenbescherming al langer, in Nederland bijna 160 jaar. Je denkt dan vooral aan huisdieren, maar het Beter Leven keurmerk is ook van de Dierenbescherming: dierenwelzijn voor productiedieren, zij die leven en sterven voor de bio-industrie.

Als speciale dag bestaat 4 oktober nog langer als de naamdag van Franciscus van Assisi (1181-1226). Franciscus kwam uit een rijke familie, wilde ridder worden, maar richtte zich na een ernstige ziekte op armoede en gebed. Franciscus inspireerde een religieuze beweging die nog steeds bestaat. Hij kreeg volgelingen die Minderbroeders werden genoemd. In 1211 kwam er een vrouw bij, Clara, die toen 18 jaar oud was. Ook de Clarissen bestaan nog steeds als vrouwelijke tak van de kloosterorde.

Zelf ging hij mee op Kruistocht naar het Midden Oosten. Nu niet om te vechten maar om goede gesprekken te voeren over de Islam. Frans was de uitvinder van de Levende Kerststal en zou zelfs preken voor de dieren. Twee jaar na zijn dood werd hij heilig verklaard. Dierendag bestaat dus eigenlijk bijna 700 jaar.

Inmiddels leren we de betekenis van dierengeluiden kennen. We kunnen ze bijna ‘vertalen.’ Dat betekent niet dat we dieren menselijk maken. We kunnen juist hun eigen waarden beseffen. Daar hoort ook het besef bij dat de mens zelf een dierensoort is, de enige aap zonder vacht.

Dieren zijn onze directe collega’s op het ruimteschip Aarde. We moeten ze wel respecteren en met ze praten. Franciscus zei al: “Doe eerst wat nodig is, daarna wat mogelijk is, en plots doe je het onmogelijke.” Hij preekte voor de dieren, maar luisterde hij ook? Waarschijnlijk wel. In zijn eigen gebed vraagt hij: “Maak dat wij niet zoeken om begrepen te worden, maar om te begrijpen.”

We leven van hetzelfde water, onder dezelfde zon. Met planten communiceren, da’s pas lastig.

Z00_Palescue_Franciscus-en-de-wolf

Z00 Palescue #26: De Parkparkiet

Z00 Palescue #26: De Parkparkiet

Een nieuw dier in driehonderd woorden voor de volgende Veren & Vachten:

Het is niet vaak dat mijn ritme gelijk loopt met de natuur, maar eerder dit jaar kwam ik een paar dagen gelijk met de zon op in Den Haag. Bij het wachten voor een stoplicht hoorde ik luid gekwetter in de bomen. Daar bleek zich een bende protesterende halsbandparkieten te verzamelen om over te steken naar het Malieveld. Nog geen week kruisten zich onze wegen, daarna was het te vroeg licht en waren ze al langs geweest.

Ze stammen af van volièrevogels die oorspronkelijk uit Afrika en Zuidoost Azië komen. Al sinds 1968 broeden ze in Nederland. Ze koloniseerden vanuit Den Haag de parken in de Randstad en zijn met inmiddels 22.000 exemplaren luid en duidelijk aanwezig. Het lijken kleine papegaaien met knalgroene veren en vuurrode snavel. De zwart-roze halsband is alleen voor mannetjes. Ze zijn met 40 centimeter best lang, al zit dat vooral in de staart.

Door de milde winters is het goed toeven in de Europese steden en het is leuk zo’n nieuw dier te zien, want vele sterven uit. Met de hogere temperatuur wordt het bos steeds stiller, het water leger, de aarde dor. Klimaatverandering en natuurverlies zijn twee kanten van dezelfde medaille.

Maar we zien dus ook nieuwe soorten. Het worden exoten genoemd, en kunnen een plaag worden, denk aan de Japanse Duizendknoop of Amerikaanse rivierkreeft: invasieve exoten. De halsbandparkiet valt daar ook onder. In hun oorspronkelijke leefomgeving maken ze zich niet populair door vandalistisch gedrag in boomgaarden. Dat kan wat worden, als ze de fruitbomen in de Betuwe ontdekken.

Het Wereld Natuur Fonds publiceert elke twee jaar het Living Planet Report. Directeur Kirsten Schuijt: “We hebben de natuur inmiddels zo diep uitgehold dat ons welzijn en onze welvaart in het geding komen. Rijke, diverse natuur is nodig voor schoon water, bestuiving van gewassen en natuurlijke plaagbestrijding.”

En zo kwam het in de bus op pagina 25 van Veren & Vachten (jg.18, nr.2), het lijfblad van de Stichting Dierenzorg Eemland:

Z00 Palescue #25: De grote dode specht

Z00 Palescue #25: De grote dode specht

Als je het roffelen van de specht hoort, is het altijd leuk hem ook in het oog te krijgen. Je gaat van het pad af en sluipt tussen de bomen, wijst fluisterend: “Kijk daar, bijna bovenin. Nee, nu hupt ‘ie naar de achterkant.”

Deze grote bonte specht maakte maar één klap, tegen de glazen achtergevel. De kinderen schoten in de verzorgingsstand, en gaven het vogeltje water. Het hielp niet. Een paar minuten later blies de specht zijn laatste adem uit in de hand van mijn vrouw. “Het was zo licht, hij woog niet meer dan de lucht in zijn lijfje.” Het fraaie vogeltje werd met gepaste plechtigheid begraven in de tuin en al snel vergeten.

De dood is herkenbaar, ook voor de kleine kinderen was het direct duidelijk dat de vogel was gestorven. De komst van het leven is mysterieuzer. Wanneer wordt de druppel water, een molecuul H2O, onderdeel van je lichaam? Hoe wordt een zonnestraal opgenomen door een boom? Dat is de magie van biochemie. En dan: hoe en wanneer is het leven ontstaan?

Men schat dat hier bijna 4 miljard jaar geleden leven kwam, kort nadat de Aarde was gevormd. Dit is gebaseerd op studies naar meteorieten en aardse rotsen, die het bestaan van eenvoudige cellen uit die tijd bewijzen. Maar hoe? Misschien ontstond in zee ‘automatisch’ de perfecte voedingsbodem, misschien sloeg het in met een meteoriet, we weten het niet. Het hoe blijft, waar dan ook, verborgen.

De mens is goed in het doodmaken, en het maken van dode dingen. We kennen oneindig veel mogelijkheden om vrijwel alle levensvormen uit te schakelen. Maar het ontstaan van leven blijft een mysterie. In het laboratorium kunnen we een beetje vlees opkweken. Daar zijn nog altijd bestaande stamcellen voor nodig. Om uit het niets iets levends te scheppen lukt niet.

DALL·E 2023-02-04 – coloured woodcut woodpecker in space

Z00 Palescue #24: Salamandervuur

Z00 Palescue #24: Salamandervuur

Een tuin is niet compleet zonder vijver, een vijver niet zonder salamanders. Prachtige minidraken, en een teken van gezond water. Je kan ze elk voorjaar zien verschijnen en elk najaar weer verdwijnen in winterslaap.

Salamander, sah-lá-man-dèr – het woord alleen al klinkt als een toverspreuk, als iets dat zowel prehistorisch oud als buitenaards nieuw is. De naam komt van het Perzische ‘sām–andarūn’ wat vrij vertaald ‘vuur van binnen’ betekent.

Lang dacht men dat salamanders in het vuur leefden. De salamander was manifestatie van het element Vuur, zoals de zeemeermin een elementaire geest van Water was, de kabouter van Aarde en elfen van Lucht. Volgens de Middeleeuwers was de hele schepping uit deze elementen opgebouwd. Van die vier wezens bestaat alleen de salamander nog echt.

De Salamander blijft een sterk symbool dat overal staat afgebeeld en als vuurspuwende draak doorleeft in sprookjes. In Nederland kennen we vijf soorten waarvan de vuursalamander met 20 centimeter de grootste is. Alleen in Zuid Limburg zijn er nog een paar over. De soort is vrijwel uitgeroeid door een schimmel die ook andere salamandersoorten letterlijk opvreet. In de rest van Nederland zien we vooral de kleine watersalamander van circa 10 centimeter.

Rond 1800 werd er een fossiel skelet gevonden dat werd aangezien voor een mens en ‘Getuige van de Zondvloed’ genoemd. Later bleek het een reuzensalamander van 180 centimeter. De nieuwe soort werd Andrias (‘mensbeeld’) genoemd en leeft nog in Azië.

O, en het verschil met een hagedis is dit: als je dichtbij komt schiet de Hagedis weg, zo snel als een Haas. Een Salamander waggelt weg, die is Sloom. De geschubde hagedis is een reptiel dat in de zon op droge stenen zit, de salamander een amfibie dat ademt door zijn natte, gladde huid. Dier van twee werelden: land en water.

Schubben & slijm – de salamander, een nieuw oud dier in 300 woorden. Voor Harry, die salamanders in zijn tuin heeft, en het blad Veren & Vachten.


En zo viel het in druk vandaag in de bus: Veren & Vachten, 17e jaargang, nr.4. December 2022

Z00 Palescue #23: Het Konijn klokt uit

Z00 Palescue #23: Het Konijn klokt uit

Jawel, een nieuw dier in driehonderd woorden. Met dank aan alle sites uit de links, Alice uit Wonderland, en natuurlijk Marlene. Van haar staat onderaan deze tekst een liedje wat je eigenlijk vooraf wel wil aanzetten. Dat kan.


Je ligt te suffen op het gras in de zon en plots loopt een wit konijn langs. Het Konijn pakt een zakhorloge uit zijn vestje en zegt:

“Ojee, zo laat?!” En je springt op, erachteraan.

Het Konijn rent het hol onder de heg in, wat algauw wel heel steil naar beneden gaat. Je valt en je valt en valt…en denkt: “Waar zijn de konijnen gebleven?”

Het is tijden geleden dat ik ze zag. Drieduizend jaar geleden leefde het Konijn alleen (nou, met een aantal) in het land dat er naar is vernoemd: Spanje. Vandaar werd het verspreid door kloosterlingen en edelen, die het Konijn in omheinde konijnenbergen en waranden hielden als kleinvee. Het Konijn kon pas echt ‘viraal gaan’ na 1900 doordat de landbouw het landschap veranderde. Het konijn hielp mee door te grazen en te graven. Het was bij de konijnen af, want een rams stel konijnen worden er binnen een jaar zomaar vijftig.

De Franse arts Delille had last van konijnen op zijn landgoed, dokterde in het lab aan een milde konijnenziekte en liet het virus los op 14 juni 1952. Myxomatose is daarna ook in andere landen ingezet. Al snel stierven overal vrijwel alle konijnen een gruwelijke dood.

Na een lange herstelperiode dook in China een nieuw konijnenvirus op. Sinds de jaren ’90 is driekwart van de populatie door RHD/VHS afgestorven. In Nederland mag het Konijn nu niet meer bejaagd worden. Maar bedreigender zijn roofdieren, en gebrek aan ruimte en degelijk onkruid door intensieve landbouw.

Konijnenhouders kweken jaarlijks nog 300.000 witte vleeskonijnen. De meeste konijnen (800.000) verblijven bij ons thuis . We meten met twee maten: huisdieren zijn bijna lid van het gezin, maar staan als een gebruiksvoorwerp op Marktplaats. En we fokken ze in alle vormen en kleuren, maar praten en klokkijken leren we ze niet.


… een tweede konijn

en zo verscheen het in Veren & Vachten, 17e jaargang, nummer 3 – september 2022. Een beetje jammer dat het konijnenhol is weggesneden. De veranderde opmaak is minder jammer.

Z00 Palescue #22: De zegenworm

Z00 Palescue #22: De zegenworm

Wat is geen man of vrouw, kan zien zonder ogen, horen zonder oren en ademen zonder longen? De regenworm. Die wordt tijdens de paring man of vrouw, en ziet met lichtgevoelige cellen in de huid. Via de huid ademen wormen ook en nemen ze trillingen waar.

Onder de grond is meer leven dan erboven. Het meeste zien we niet, maar deze reuzen van het bodemleven zijn een uitzondering. Regenwormen zijn een zegen voor de aarde. Dat nederige scharminkel onder je voetzool is een god van de vruchtbaarheid, die kringloop eet en poept.

Net als bij pizza is een goede bodem de basis, voor het leven in alle diversiteit. En diverse natuur is nodig voor een gezond leefklimaat maar ook voor onze voedselvoorziening. Daarbij zijn de levensvormen in de bodem net zo belangrijk, misschien wel belangrijker, dan die boven de grond.

“Slechts weinig andere dieren hebben een zo grote betekenis voor de geschiedenis van de aarde,” schreef Darwin in zijn laatste boek dat hij voltooide in 1881. Hij zag al het belang in van regenwormen als ‘ecosystem egineers’ die de aarde vormen tot vruchtbare grond. Hij had meer gelijk dan hij zelf kon weten.

Ruim 540 miljoen jaar geleden zijn tijdens de ‘Cambrische explosie’ in korte tijd veel nieuwe diersoorten ontstaan. De eerste roofdieren ontstonden en groeven naar prooien die zich verstopten in de bodem. Door al dat gegraaf veranderde de omgeving, waardoor zich weer ander leven kon ontwikkelen. Deze ‘bioturbatie’ bleek een drijvende kracht voor snelle evolutie.

De regenworm is als de mythische oerslang die in zijn eigen staart bijt. Hij is het begin en het einde van de kringloop.

Naast grondverbetering zorgen regenwormen ook voor vergroting van de hoeveelheid water die de bodem kan opslaan. Dat is essentieel in deze tijd, waarin tuinwinkels nog bestrijdingsmiddelen tegen wormen mogen verkopen.


En zo verscheen het in Veren & Vachten, 17e jaargang. nr.2 – juni 2022

Z00 Palescue #21: Ganzentrek.

Z00 Palescue #21: Ganzentrek.

Driehonderd woorden voor het 21e dier in deze gaarde:

Zoals één zwaluw nog geen zomer maakt, betekent één vlucht gakkende ganzen nog geen winter. Ze vliegen in het voorjaar net zo hard – tot 45 km/u – de andere kant op, maar ik verbind zo’n overvliegende V-formatie toch meer met een naderend koufront in de getijdewisseling van seizoenen.

Mens en gans hokken al heel lang samen. Eén van de oudste data uit de Europese geschiedenis is 18 juli 387 v.C.. Die nacht werd Rome gered door de ganzen in de tempel van Juno op het Capitool. Ze sloegen alarm toen de Galliërs de stad beslopen om die te plunderen.

Ganzen worden dus vanouds gehouden als waakhond en leverancier van schrijfgerei. (Tip: neem een veer uit de rechtervleugel als je linkshandig schrijft.) Met de donsveren worden ook de dekbedden van Vrouw Holle gevuld en in gebraden vorm poogt Holle Bolle Gijs zich te vullen.

De gans lijkt eigenlijk op een versie van het Lelijke Eendje die geen zwaan kan worden, en daar nog altijd boos om is. Ze zijn niet echt gevaarlijk maar zo’n koppel sissende ganzen met tanden op de tong is wel bedreigend. Die tanden zijn zacht en alleen bedoeld om vredig te grazen. En wat kan je uiteindelijk overkomen? Ben je op het Oudhollandsch Ganzenbord met 58 dood, dan begin je gewoon opnieuw.

ganzentrekbord

En zo zag het eruit in de Veren & Vachten van Maart 2022 – 17e jaargang, nr.1, p.25:

Z00 Palescue #20: Felis Silvestris – gelukkig oudjaar

Z00 Palescue #20: Felis Silvestris – gelukkig oudjaar

Voorpublikatie: in de volgende editie van Veren & Vachten staat de twintigste aflevering van Z00 Palescue. Het dier voor dit winternummer is de wilde kat, gekenschetst in precies driehonderd woorden:

Met de Romeinen kwamen, onder meer, de centrale verwarming en de huiskat (felis catus) naar Nederland, te beginnen in Limburg. In de eeuwen daarna werd veel bos omgehakt waarmee ook de wilde kat (felis silvestris) verdween.

Tijdens de Middeleeuwen werden katten in verband gebracht met hekserij. Vermeende heksen werden vermoord, hun huiskatten ook. Er wordt wel gedacht dat dit bijdroeg aan een toename van ratten, en zo aan de verspreiding van de Zwarte Dood.

In de vorige eeuw werd de cv opnieuw ingevoerd en deze eeuw ziet de terugkeer van de wilde kat, die ook in Limburg ons land weer binnenkwam. De wilde kat lijkt op een cyperse huiskat, maar is zwaarder, en heeft een dikke staart met zwarte ringen en een stompe punt.

De huiskat bestaat sinds mensen in het Midden-Oosten landbouw gingen bedrijven, maar wie nu wie heeft getemd blijft onderwerp van discussie. Het verband met verwarming is nog onvoldoende onderzocht.

Helaas zijn er ook veel dakloze, verwilderde katten. In Nederland raken er jaarlijks ruim 38.000 zoek. Het aantal verwilderde katten is lastig te bepalen, ergens tussen de 136.000 en 1,2 miljoen. Er zijn ongeveer 4 miljoen huiskatten. Beide doden gemiddeld 2,5 andere dieren, per kat, per week…

Ik ben opgegroeid met katten en spreek de buurkatten geregeld, maar houd ook van vogeltjes. Dat vinden katten moeilijk te begrijpen. Op de site van de Dierenbescherming staan tips om de schade door je kat te beperken. Zoals: bind je kat de bel aan en voer de avondklok in.

Onlangs werd ook de lynx weer in de Ardennen en Duitsland gesignaleerd. Misschien loopt ook deze katachtige door naar Limburg. De lynx is zo groot als een herdershond, kan zelfs een wolf aan en is dus niet voor de poes.

Op oudejaarsdag herdenken we Sint Silvester. Proost, op de Nieuwe Wildernis.

En zo verscheen het in druk, december 2021 in de 16e jaargang, nr.4 van Veren & Vachten:

Z00 Palescue #19: Ontaarde zwaluw

Z00 Palescue #19: Ontaarde zwaluw

Voorpublicatie: column voor Veren & Vachten – een dier in 300 woorden:

Aan de rand van het luchtruim boven de tuin zie ik een handvol gierzwaluwen hun kunsten verrichten. Hoeveel zwaluwen maken eigenlijk zomer?

Tellen gierzwaluwen wel mee?

Gierzwaluwen zijn verwant aan kolibries en nachtzwaluwen zijn van een heel andere soort dan de huis-, oever en boerenzwaluwen. Ze vliegen allemaal mooi. Met snelle, sierlijke ophalen en krullen schrijven ze mijn vraag tegen de lucht.

Zwaluwen vallen uit het nest en maken hun eerste looping. Schoonvliegkampioenen zijn het die elkaar vliegen afvangen. Soms zitten ze even stil op gespannen draden als noten op een blad muziek. Jammer dat die bovengrondse telefoonlijnen er niet meer zijn. Ze verbeeldden daar onze vaste lijn naar Afrika, waar zwaluwen overwinteren.

De huis- en boerenzwaluwen metselen kunstwerkjes uit modder tegen de dakbalken. Oeverzwaluwen duiken vliegensvlug in hun tunnel in een steile wand. Gierzwaluwen zoeken hoge holtes. Nachtzwaluwen zijn weer uitzonderlijk, die broeden op de grond. Ook horen we daar de laatste jaren meer van.

En het is niet het gebrek aan vaste lijnen waardoor we minder zwaluw zien. Ook niet zozeer de vermindering van schuren waar ze in kunnen duiken naar hun nesten.

Zwaluwen lijken losgezongen van de aarde maar alle leven begint in de modder. Daar ligt de grondoorzaak van de voedselketen en, zoals een ecoloog zei: ‘We zijn ontaard, het contact met de bodem is kwijt.’

Wat ondergronds gebeurt, bepaalt het bovengrondse. Als de bodem vol drijfmest wordt gespoten verdwijnen de regenwormen. Regenwormen vormen de bodem. Hun gangen geven ruimte aan ander leven. Op wat er nog groeit wordt kunstmest gestrooid en ‘gewasbeschermingsmiddelen’ die ander leven vernietigen.

Zo verdwijnen eitjes, die geen insecten kunnen worden want ‘een plaag.’ Zo verdwijnen planten waar insecten van leven, want ‘onkruid.’ Zo verdwijnen zwaluwen, om geen zomer te maken. De vraag is dus: hoeveel wormen maken een zwaluw?

Uiteindelijk kwam het zo van de drukpers in september 2021 in de 16e jaargang, nummer 3 van Veren & Vachten:

Z00 Palescue #18 – Das mooi

Z00 Palescue #18 – Das mooi

Voor- en napublicatie van mijn driemaandelijkse column voor Veren & Vachten: 300 woorden over een dier, ditmaal de das.

Sinds de Middeleeuwen kennen we de vos Reinaerde. In dat verhaal is de das een oom van de vos. Een hoofdrol lijkt voor hem niet weggelegd. En terwijl de stropdas tegenwoordig alleen nog op tv bestaat, is de das als dier van de lijst bedreigde diersoorten afgevoerd. Toch ken ik hem zelf ook alleen van tv. Elk jaar worden honderden dassen doodgereden, maar ze worden niet meer beschouwd als plaagdier of actief vervolgd en gemarteld. Dat was, ook in Nederland, volksvermaak.

De dierenbeschermers van Stichting Das & Boom verklaren de hekel van de mens aan de das uit rivaliteit. Beide wonen op halfopen plekken die niet overstromen. En ja, de das maakt wel eens een snuitputje in het gazon om wormen uit te graven, en eet ook graan en zelfs wel eens een kip. Maar anders dan de vos zal hij niet een hele ren uitmoorden.

Bij leven is de das een propere kasteelbewoner. Hun burcht is een heuvel met een stelsel kamers en  gangen tot vier meter diep. Zo’n burcht kan tot een hectare groot worden en duizenden jaren bewoond blijven door generaties Das. Soms woont er een vossengezin bij in. De kamers worden regelmatig voorzien van vers nestmateriaal. De wc is buiten in de vorm van latrines.

De das is een slechte jager. Hij heeft een prima neus, maar slechte ogen. Met zijn korte pootjes en lompe lijf kan hij ook niet echt rennen. Hij eet waar hij tegenaan stommelt, in nachtelijke tochten tot dertig kilometer. Ze blijven in de buurt en volgen de bekende weg. Zo vormen zich ‘wissels’ in het bos waar het overig dierverkeer dankbaar gebruik van maakt.

Toch mag de das er zijn, qua design, met zijn donkergrijze jas en zwart-witte masker. In baardkringen vormen de lange nekharen met donkere uiteinden de ultieme scheerkwast.

Z00 Palescue #17: Vogeltelling

Z00 Palescue #17: Vogeltelling

Meeuwen verzamelen zich in de lucht die nachtpaars ondergaat in daglicht achter grijze wolken – tientallen, meer dan verwacht, zo ver van zee. Later zie ik vijf meeuwen zwerkbal spelen in een luchtgevecht over voer. Ze komen niet beneden en tellen dus niet mee voor de Nationale Tuinvogeltelling in januari. Ik heb ook geen tuin, maar er is groen rond het gebouw en we wonen beneden. Ik acht me telgerechtigd.

Nog voor de meeuwen worden ’s zomers merels zingend wakker. Nu zie ik er drie rondscharrelen in de achtertuin. Volgens mij altijd dezelfde, net als het stelletje Turkse tortels, opererend vanuit de grote berkenboom op de hoek. Het jaarlijks nestelen leidt maar niet tot meer blijvertjes. Soms koeren ze vanaf de afvoerbuis over ons balkon. Die tellen dus mee. Soms vliegt er ook een houtduif langs en regelmatig doet een zwermpje postduiven een rondje. Alleen de tortels dalen neer.

Dan is er het koppeltje koolmezen, bij de vetbollen in de rozenstruik voor het keukenraam. Met een beetje geluk komt ook de pimpelmees en neemt z’n maatje mee. Deze pluisjes met hun blauwe petjes en zwarte brilletjes zijn favoriet. Ook zien we soms een roodborstje opvlammen in het struweel, als vaste gast met eigen regelmaat.

En dan zijn er nog drie huismussen. Het gekwetter is drastisch afgenomen, voorheen waren er een stuk of tien. Ik gun ze dubbele nestjes en hoop dat de katten zich tot brokjes en blikvoer beperken.

Over het gras aan de voorkant loopt ’s middags de club kauwtjes, ze komen nooit achter. Zeven zijn vandaag aanwezig. In de avondschemering verzamelen alle kauwtjes uit de buurt zich in luid krassende kringen. Honderden zoeken een plek voor de nacht.

In het donker hoor ik nog een treintje ganzen gakkend overkomen. Ze weten niet meer waar ze heen moeten.

Mijn gevederde vrienden uit de buurt geteld in – exact- driehonderd woorden voor het eerste nummer uit 2021 van Veren en Vachten, het blad van Dierenzorg Eemland.

En zo plofte het op de mat in het maartnummer van de 18e jaargang, nr.1:

Z00 palescue #16: Paddentrek

Z00 palescue #16: Paddentrek

Driehonderd woorden over de pad. Met op de tekening een dubbeldekker, een autoband en 5-MeO-DMT.

Ooit woonde ik aan een nieuwe rondweg die een watergang kruiste. Die lag blijkbaar in de paddentrek. Het asfalt was bedekt met een korst platte padden, die elk voorjaar dunner werd.

Als het boven de zes graden wordt en de luchtvochtigheid hoog is, komen ze uit winterslaap. Dan gaan padden op pad[i]  om te paren in de poel waar ze uit het ei kropen.

De paddenwerkgroep van IVN-Eemland zag vorig voorjaar minder platgereden padden, maar ook gewoon minder padden. De oorzaak? Minder leefgebied, meer milieuvervuiling… en die droge zomers zijn ook funest.

Nederland kent 125 paddenwerkgroepen die samen 200.000 amfibieën veilig hielpen oversteken. Ook 2019 was een slecht jaar, volgens het jaarverslag van Ravon, kenniscentrum voor koudbloedigen.

Die paddentrek is gewoon een datingsite. Soms zie je dubbeldekkers: het kleinere mannetje kan de paddenpoel niet afwachten en springt alvast op een vrouwtje. Die zijn extra kwetsbaar. Ze zijn al niet snel en worden zo extra vertraagd.

De pad was sterk verbonden met de magische wereld. Padden waren huisdieren van heksen, en kabouters woonden in paddenstoelen. Als je een kikker kuste, verandert die soms in een prins. Maar het is een sprookje dat je door padden te likken zelf prins(es) wordt. Het gewone paddengif is niet gezond voor kat of hond. Dat van de Coloradopad is veel sterker en bevat wel psychedelica, maar dan moet eerst het gif eruit.

Hier zien we alleen Bufo Bufo, de gewone pad. Mogelijk ook de Rugstreeppad. In Nederland kennen we ook nog Vroedmeesterpad en Knoflookpad. Die lijkt op een kikker en is behoorlijk zeldzaam.

Kikkers en padden zijn amfibieën, letterlijk ‘dubbellevenden’. Kikkers wonen vooral in het water. Padden zijn meer landdieren, en nog minder knuffelbaar: dikker, lomper en met droge, wrattige huid.

Het amfibisch leven lijkt me wel wat, maar niet dat van de pad.


[i] Als ik deze meest voor de hand liggende woordspeling maak, citeert Tim (coördinator werkgroep padden bij IVN, historicus, chef van het bureau voor audio-archeologie en raadslid) meteen van pagina 18 uit ‘De kleine Johannes’ van Frederik van Eeden:

‘Wel! wel! durft ge nog zoo laat op ‘t pad, Pad!’ De Pad nam geen notitie van de scherts. Aardigheden op zijn naam verveelden hem al lang.


En zo kwam Veren & Vachten 15e jaargang, nr.4 begin december 2020 op papier in de bus:

Goudhoorntje

Goudhoorntje

Z00 palescue #15

Een dier in – exact- driehonderd woorden voor het herfstnummer van Veren en Vachten, het blad van Dierenzorg Eemland. Dat is de eekhoorn, natuurlijk.

Sinds mijn kindertijd bewaar ik het natuurboek ‘grote en kleine spaarders van moeder natuur[1].’ De eerste spaarder waar je dan aan denkt is het eekhoorntje.

Het Finse woord voor ‘eekhoornpels’ betekent geld. Van eekhoornhaar worden ook penselen gemaakt, speciaal voor bladgoud. Je ziet meteen die nazomerzondagmiddag voor je, even na de regen. Als vloeibaar goud stroomden brede strepen licht door de beukenbomen. De bladeren hadden al kleur. Toen zag je een roodkoperen schicht rond de boom omhoog rennen.

Door de lange pluimstaart herken je het als eekhoorntje. Deze keer geen bedreigd dier hier. Het eekhoorntje is geen eenhoorn, die aanmerkelijk zeldzamer is, een gouden Graal, zogezegd.

Anders dan je zou denken eet een eekhoorn geen eikels. De wetenschappelijke naam ‘Sciurus’ betekent in het Oudgrieks zoveel als ‘het dier in de schaduw van zijn staart.’ Spreek Sciurus uit met Engelse tongval en het wordt ‘squirrel’, wat zijn gedrag mooi klank geeft.

Een eekhoorn op de vlucht verandert telkens van richting. Ook als hij de straat oversteekt. Dat is meestal de laatste vergissing van zo’n eekhoorn. Verder zijn ze best slim. Sociale media staan vol filmpjes van achtertuinen met een hindernisbaan voor eekhoorns.

Zo speels als het lijkt, is de eekhoorn eigenlijk een brave burger. Hij legt nette buffers aan voor magere tijden en gaat elke dag ’s morgens op pad voor de kost. ’s Avonds is hij voor donker thuis. Bij guur winterweer blijft hij liefst de hele dag in zijn nest.

Op jacht naar de kluis met het appeltje voor de dorst rent de eekhoorn in korte sprintjes zijn neus achterna. Geld staat niet op zijn menu. Hij staat bekend als nestrover, maar eieren en jonge vogeltjes eet hij zelden. Wel eekhoorntjesbrood, natuurlijk, en andere paddenstoelen, noten, pitten en bessen. Het soort studentenhaver waar een mens ook goed op rent.


[1] “grote en kleine spaarders van moeder natuur – Een initiatief van Amsterdam-Rotterdam Bank”; (amro bank, inmiddels als hoofdletters in ABN AMRO Bank), Meijers Pers n.v., Amsterdam, 1971. Tekst: prof. dr. Anthonie Stolk. Tekeningen: Peter van Straaten. Gekregen van mijn moeder’s moeder voor mijn zevende verjaardag. N.B.: een andere bank, de duurzame ASN Bank, onderdeel van de Volksbank, gebruikt de eekhoorn tegenwoordig als logo.

En zo ziet het er dan uiteindelijk uit in Veren en Vachten, jaargang 15, nummer3:

Z00 Palescue #14: Vlinder Meester Prikkebeen

Z00 Palescue #14: Vlinder Meester Prikkebeen

In het zomernummer van Veren & Vachten, het blad van DierenZorg Eemland, wordt in driehonderd woorden mijn persoonlijke dierentuin aangevuld met de vlinder. Bestaat er een zomerser dier? En: hoe een Frans feuilleton uit 1845 belandt in de teksten van Lennart Nijgh.

De eerste vlinder van dit jaar zag ik langs fladderen op de eerste zonnige dag. Vlinders houden namelijk niet van regen, al leven ze op vloeibaar voedsel, vooral nectar. Zodra zo’n zomervogeltje ergens landt proeft het met vlinderpootjes. Smaakt het, dan gaat de roltong uit als rietje in de ranja.

De Engelse benaming ‘butterfly’ komt in vele versies voor, zoals het Groningse ‘roomzoepers,’ verwijzend naar het volksgeloof dat vlinders vermomde heksen zijn die zuivel stelen. In het woord ‘flinter’ herkennen we de dunne vleugels en het Middeleeuwse ‘vlinderen’ betekent fladderen. Die fladderende vlinder was dus dubbelop.

In het Grieks heet de vlinder Psyche, als de ziel, al is een psycholoog nog geen vlinderkenner. Kenners zoals Meester Prikkebeen noemen de vlinder het Imago, de volwassen levensfase van de zogeheten schubvleugelige insecten, na de gedaanteverwisseling van eitje naar rups die vervelt tot pop.

Zo goed het image van die ontpopte vliegende bloemen is, zo slecht is dat van de rups. Hij vreet het mooiste uit je tuin weg en is soms fysiek irritant, zoals de eikenprocessierups. Rupsje Nooitgenoeg eet de waardplant waarop het als ei is gelegd. Als die plant verdwijnt, verdwijnt ook de vlinder. En dat is massaal gebeurd.

Meer dan de helft van alle Nederlandse vlindersoorten wordt bedreigd. Sinds 1950 is elke generatie mensenkinderen weer met minder vlinders opgegroeid. Toch zijn inmiddels ook enkele ‘verdwenen’ soorten teruggekeerd. Dit zou niet zijn gelukt zonder het realiseren van Natuurnetwerk Nederland en toenemende aandacht van natuurbeheerders. Dat kan ook in het klein. IVN en Vlinders Eemland helpen met waarnemingen, en De Vlinderstichting bij de metamorfose van uw tuin tot vlinderparadijs.

Met die wederopstanding van soorten bevestigt de vlinder zijn imago van nieuw leven. Maar bij al die verschillende levensfasen horen evenzovele dode. Op grafmonumenten zijn dan ook vaak verbeeldingen van vlinders te vinden.

Palescue Vlinder Meester Prikkebeen

Veren & Vachten, juni 2020, 15e jaargang, nr.2

Stripnoot: Gezocht – Primus Prikkebeen

De link in bovenstaand verhaal onder de woorden ‘Meester Prikkebeen’ verwijst naar de site van de Koninklijke Bibliotheek over het eerste Nederlands stripboek. Het origineel van de Reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen valt daar integraal te lezen. Het verscheen in 1858 voor het eerst in het Nederlands, met gekuiste Zwitserse tekeningen en J.J.A. Gouverneur als auteur. In de tekening bij mijn verhaal staat zijn naam op de grafsteen.

Ik ken het als kinderboek van ‘bij Oma’. Maar de inmiddels behoorlijk oubollige kinderstrip was oorspronkelijk een Frans feuilleton voor volwassenen over Monsieur Cryptogame. De naam Cryptogame betekent zoveel als ‘verborgen huwelijk.’ Dus, ja het gaat over bigamie, overspel en stoute monniken. Het boek heeft een interessante geschiedenis dus ik zeg: lees het hele verhaal achter die link.

Daar lees ik ook dat Gerrit Komrij in 1980 een hertaalde versie publiceerde onder de titel De zonderlinge avonturen van Primus Prikkebeen. Voor mij was dat nieuw. Ik heb vrijwel alles van Komrij in boekvorm, maar deze titel ontbreekt nog. Mocht iemand een exemplaar over hebben – het staat vanaf heden bij mij op de verlanglijst.

Goed, mijn tekst gaat dus niet over liedje van Boudewijn de Groot wat hieronder te vinden is. De tekst van Lennart Nijgh is prachtig maar heeft slechts heel zijdelings met het verhaal te maken. “Hij prikt de dagen van december op zijn hoed” is de meest directe verwijzing naar het stripfiguur dat vlinders opspeldt.

Nijgh heeft overigens nog een ander personage uit de strip in een lied vereeuwigd, namelijk Zuster Ursula. In het lied, gezongen door Rob de Nijs, neemt ze afscheid van ‘het land van Maas een Waal‘ – wat inderdaad weer een andere gouwe ouwe is van het duo Boudewijn de Groot/Lennart Nijgh, en gaat ze “de vlinders achternaIk zie het hier niet zitten. Ik ga naar Amerika.”

Mijnheer Prikkebeen gaat in de strip inderdaad naar “het echt kapelleland,” maar oorspronkelijk dus om zijn vrouw te ontvluchten.


‘Hij prikt de dagen van december op zijn hoed’
‘De vlinders achterna…Ik zie het hier niet zitten. Ik ga naar Amerika’
van het circus Jeroen Bosch

Z00 palescue #13: Aal de Paling

Z00 palescue #13: Aal de Paling

Vandaag pak ik de paling bij de staart. Dat valt niet mee, nee. Het is geen aaibaar wezen: aalglad, ja. Als paling in een emmer snot.

Vanuit de Sargassozee in de mysterieuze Bermudadriehoek drijft de larve hierheen en groeit onderweg tot glasaaltje. In zoet water groeit ‘ie uit tot schieraal of paling, om na 5-15 jaar terug te gaan. Dan paaien ze, en sterven. Maar nog nooit heeft iemand palingen zien paren. Ze kunnen ook niet worden gekweekt.

Hier, bij de voormalige Zuiderzee, is het culinair erfgoed maar de soort is ziek door dioxinen, drugsresten en landbouwgif in het water. De paling ontglipt ons en is in kritieke toestand opgenomen in de Rode Lijst. Sinds 1980 is de intrek van glasaal met 99% afgenomen. Bovendien wordt de terugweg de meeste alen fataal. Het grootste deel raakt gewond in de gemalen. Dus zet men glasaal massaal uit in de Randmeren, en paling over bij de Afsluitdijk. Dit lijkt een beetje te helpen.

Monsters

Vroeger gingen de grote jongens paling peuren in de polder. Nu peurt een professionele palingpenose grof geld uit smokkel. Glasaal uit de Golf van Biskaje gaat in waterkoffers binnen 24 uur – langer kan Aal niet zonder zuurstof – naar het Verre Oosten. De Aziatische palingvariant is namelijk al uitgestorven.

Aal is een taaie rakker, die tot in de pan blijft spartelen. Hij leeft in zout en zoet water met twee harten en kan ademen door de huid. Hij reist ook over land. Een oudere vriend zag als kind nog paling door het natte gras ‘lopen’ om de Praamgracht, en zo de Eem, het IJsselmeer en uiteindelijk de zee te bereiken.

Onderzoekers opperen dat het monster van Loch Ness kan bestaan als gigantische paling. Dat meer zit vol paling-DNA. Duikers zagen exemplaren zo dik als bovenbenen, vier meter lang.


N.B.: bij de vorige aflevering is de fotovermelding weggevallen. De illustratie was overgenomen van straatpoezie.nl.

De tekening bij deze aflevering is naar een schilderij van Pieter Brueghel de Oude vol Nederlandse gezegdes waaronder ‘de paling bij de staart pakken’, rechtsboven in De Verkeerde Wereld (1559).

Aal de Paling, naar Pieter Breughel, maar dan in de Praamgracht richting spoorlijn Baarn-Soest

En zo kwam het in het maartnummer van Veren & Vachten (15e jaargang, nummer 1) met een grappige spelfout of redactionele ingreep in de kop:

Z00 palescue #12: Gemier

Z00 palescue #12: Gemier

Precies 300 woorden over mieren:

Hoe zie je onderweg het meeste? Met het vliegtuig ben je, als buizenpost, snel ver weg maar zie je weinig. Vanuit de trein zie je meer. Landschappen trekken voorbij. Als je met de auto gaat, zie je de verschillende steden. Je voelt de afstand nog beter als je gaat fietsen, met je kop in de wind. Elke kilometer, en vooral het hoogteverschil voel je. Je ziet nu aparte wijken en straten. Als je gaat wandelen kom je langs individuele huizen en bomen. Hoe langzamer je gaat, hoe meer je ziet. Het meest zie je dus als je stilstaat, gaat zitten onder een boom. De verste reis maak je ter plekke.

Daar loopt een kolonne kleine zwarte mieren. Zie dat beestje sjouwen met een blad dat honderden keren groter is dan zichzelf. Even verderop loopt een kolonne grote rode mieren de andere kant op. Gescheiden werelden. Er zijn 12.000 soorten mieren beschreven. Eigenlijk zijn het een soort wespen zonder vleugels. Behalve na de regen op een warme augustusdag in Nederland. Dan is het Bruidsvlucht: mannetjes en koninginnen vliegen uit en paren in de lucht. De mannetjes gaan snel dood.

Eén mier stelt niet veel voor, maar met geurstoffen als communicatiemiddel werken ze als één organisme samen. Sommige soorten doen zelfs aan een soort landbouw en veeteelt. In ondergrondse kamers liggen luizen aan plantenwortels terwijl de mieren hun honingdauw melken. Parasolmieren brengen bladeren naar het nest om schimmel te kweken als voedsel.

Bij mensen zie je ook collectieve intelligentie, bij voorbeeld in een peloton wielrenners of een stadion dat de wave doet. De massa functioneert als één organisme. Meestal levert dat weinig goeds op en delft een kwetsbare groep het onderspit. Misschien is dat bij mieren niet anders. Om dat te weten moet ik nog veel langer onder die boom blijven zitten.

Foto: straatpoezie.nl. Een jaar lang liet de anonieme graffitidichter Straathaikoe gedichten achter in de openbare ruimte van Utrecht.

Z00 Palescue Nº11: Van de torenkraaien

Z00 Palescue Nº11: Van de torenkraaien

Hier zie je er drie in de berm rondneuzen. Daar trekt een stel door de bomen en over het gras loopt twee dozijn tegelijk. Ze vliegen allemaal op. Dalen weer in een boog, laag zeilend, terug op het gazon. Met snelle stapjes lopen ze door elkaar. Alert, strak in het grijze pak, de zwarte pet over die schrandere blauwe ogen. Bij elke stap op hun stramme benen schiet hun kop even naar voren.

Zoals de kraai ‘Kra’ roept, zegt het kauwtje ‘Kjau’ en de raaf ‘Rhâ.’ Geen zangers, die familie waarvan ook eksters en gaaien lid zijn. Graaiers en snaaiers. Alleseters en nestrovers zijn het, gek op glimmers, slim en behendig. Ik zag een kauwtje in de vlucht een wesp verschalken.

Kauwtjes zijn kleiner, lichter en minder sinister dan de kraaien van uitvaartverzorgers en de raven op de koets van Magere Hein zelf. Je ziet ze kraaien rond de kerktoren waar ze ook in nestelen. Holenbroeders heten ze, die in levenslange paartjes het liefst groepsgewijs optrekken.

Ze kunnen zich ook vervelen. Hier in de buurt gingen ze stenen van flats afgooien. ‘Klierende kauwtjes keilen keitjes op kwetsbare autodaken’ kopte de krant. Hoe harder de tok, hoe groter de deuk waarin ze liggen.

Herman, zo heette het kauwtje van mijn broertje. Herman kreeg eten uit een spuitje en sliep bij hem op de kamer, soms in de schuur. Herman had een keer achter de pick-up gepoept en zo kortsluiting veroorzaakt. Midden in de nacht schrok mijn broertje wakker van de vlammen die vlak naast hem opflakkerden. Het huis staat er nog.

Je mag een kauw zonder ring niet meer als huisdier houden. Herman was nooit gekortwiekt en zijn mens had, als druk scholier met bijbaantjes en brommer, eigenlijk niet genoeg tijd voor hem. Het is triest maar uiteindelijk is Herman gevlogen.

Kauwtje-Van-de-torenkraaien - Palescue

En zo verscheen het in het septembernummer van Veren en Vachten, het clubblad van Stichting Dierenzorg Eemland, 14e jaargang, nummer 3:

Z00 Palescue No.10: Bij geen tijd

Z00 Palescue No.10: Bij geen tijd

300 woorden over geen bij:

Het is half tien ’s avonds, de dag van de deadline. Het is nog licht. Zomertijd, ik weet het: binnenkort wordt het weer minder. Je vraagt of ik over bijen wil schrijven want “Als die verdwijnen gaat alles kapot. En we kunnen wel iedereen de schuld geven maar doen zelf alles om ze weg te jagen. Alle tuinen worden betegeld. Daar moeten bloemen en bomen groeien.”

Overal waar de mens kwam stierven soorten uit en naarmate de soort succesvoller werd, ging het uitsterven van de rest sneller. Vanaf de Industriële Revolutie, de uitvinding van ‘de massa’ voor productief, consumptief en politiek gebruik gaat de lijn bijna haaks. Soorten sterven uit voordat we ze kennen, andere bestaan enkel omdat we ze kweken voor consumptie of gezelschap.

Rond 1900 leefde in Nederland 40% van de wereldwijde biodiversiteit. In 2010 was dat nog 15%. Nederland verliest daarmee fors meer dan de rest van Europa en de wereld. De oorzaak is vooral intensief landgebruik door de landbouw en verstedelijking.

Dit voorjaar kwam een samenvattende studie van de Verenigde Naties uit. Hierin wordt bevestigd dat het instorten van de biodiversiteit ook de mens bedreigt, directer nog dan de klimaatverandering die zelf weer de biodiversiteit verslechtert. “Het essentiële, onderling verbonden web van het leven op aarde wordt kleiner en steeds rafeliger.”

Moeder Aarde zag vijf keer eerder een massale vernietiging van leven. De vorige golf werd veroorzaakt door de inslag van meteorieten en betekende het einde van de dinosaurussen. We zitten nu in de zesde golf, veroorzaakt door de mens, en de grootste dreiging is voor de grotere landzoogdieren. Zoals mensen.

De mens heeft een zeldzaam talent om zijn omgeving te vernielen, maar ook om die te vernieuwen. Om als bijen met bijen samen te werken: bloemen zaaien, ecosystemen restaureren. Deze deadline is niet te missen.

In publicatie zag het er zo uit – Veren en Vachten (Stichting Direnzorg Eemland), 14e jaargang, nummer 2, juni 2019:

Bij geen tijd - Palescue

Zoo Palescue #9: Uilskuikenspiegel

Zoo Palescue #9: Uilskuikenspiegel

Je hoorde alleen het knerpen van de sneeuw onder je schoenen. Als je stil stond werd het nog stiller, nog stiller dan anders als het stil was. Je hoorde je adem die in wolkjes uit je mond kwam. Ergens kraakte een tak. Je oren suisden van stilte.

Het weer was streng maar rechtvaardig: de lucht was droog en koud en tijdens de korte dag was de hemel strak lichtblauw. Het was vol licht en zo helder dat je ogen het niet begrepen.

Bij een prachtige zonsondergang sneeuwde het even. De kristallen vlokken vielen zachtjes recht omlaag en verdikten de laag dons. Alle vormen werden ronder.

Het werd donker en weer helder. Het licht van de maan werd versterkt door de sneeuw. Als speldenprikken pinkten sterren in de zwarte hemel. Het was zo mogelijk nog stiller. Je zag alles in zwart-wit.

Tussen de bomen kwam plots van links een vogel aanzweven. Groot en stralend wit, bijna een engel. Hij vloog in een rechte lijn een paar meter boven de grond, klapte eenmaal geluidloos met zijn ferme vleugels en zweefde verder, langs dezelfde rechte lijn tussen de bomen uit het zicht.

Dwaalgast

De uil is een symbool van wijsheid, misschien vanwege zijn priemende blik. Hij kan bijna 360 graden rond kijken, maar dat betekent nog niet dat hij iets van alle kanten kan bezien.

Je zag de sneeuwuil, een dwaalgast in Nederland. Af en toe komt hij aanwaaien uit Scandinavië. Je kan hier in Eemland ransuilen zien op hun roestplek in de dennen bij de Duinen. We kennen de bosuil en de kerkuil. En op een paaltje langs de wei kan je de kleine steenuil zien zitten. Alle uilen zijn beschermde soorten.

Morgen is het weer lente en vallen er uilskuikens uit het nest. De Vogelopvang verwacht duizenden vogels – en zoekt dus vrijwilligers.

En zo verscheen het op papier in Veren & Vachten Maart 2019 | 14e jaargang | nr.1

Zoo Palescue #8: De het een ree

Zoo Palescue #8: De het een ree

Als je het bos ingaat zie je met reeën één van de Nederlandse big five. Sommige mensen zeggen dat ze herten zagen maar het hert en de (of het) ree zijn aparte soorten.

De ree is die inheemse Bambi aan de bosrand in de schemering, met flarden grondmist tot de schoften. Van oorsprong de meest voorkomende hertensoort in Europa, zijn ze langer op Aarde dan de mens. Uit het IJsselmeer zijn reegeweien bovengekomen van bijna een miljoen jaar oud.

Een ree is vooral herkenbaar aan de spiegel, die witharige vlek op de kont. De reebok, en soms ook de reegeit, heeft een klein gewei, sprietjes vergeleken bij andere herten. In de winter valt het af.

Het is nu winter. Na Sint Hubertus is ook de culinaire wintertijd ingegaan. Ree is dan het meest klassieke Kerstdiner. Eigenlijk moet je alleen vlees eten wat je zelf gedood hebt, maar dat is een ander verhaal.

Het ree is jagerstaal voor dit soort ‘roodwild’. De jacht op reeën is streng gereguleerd. Een provinciale stichting verleent volgens plan en na tellingen ontheffing om volgend seizoen een bepaald aantal door afschot te beheren. In de Wildbeheerseenheden (WBE) Lage Vuursche en De Eem werden vorig voorjaar 389 reeën geteld.

In de provincie Utrecht wonen 2.500 reeën samen met 1.285.000 mensen. In 2017 werden er 584 afgeschoten. Reeën, dan. Daarnaast vonden er 312 als ‘valwild’ de dood in het verkeer.

Begin twintigste eeuw kwamen reeën nog alleen voor op de Veluwe en in Limburg, en waren er zo’n drieduizend van. Door toegenomen aandacht en regels voor flora- & faunabeheer is de reestand inmiddels zogezegd op ree.

Ooit heb ik een ree beslopen en van dichtbij in de ogen mogen kijken. Een oogwenk lang. Toen was ze verdwenen en begreep ik iets van de of het, en één ree.

8 de het een ree -klein-IMG_20181029-2

Voor het decembernummer van Veren & Vachten. En zo ziet het er dan uit in de 12e jaargang, nummer 4. Het is wederom een fijn nummer geworden.

Veld Zonder Leeuwerik

Veld Zonder Leeuwerik

300 woorden voor de veldleeuwerik als metafoor voor het grote uitsterven.

Zoo Palescue nr.7 voor het tijdschrift van Stichting Dierenzorg Eemland

Het was zonnig en droog op de grote stille heide. Je hoorde niets dan wind en een krekel. Toen ontsprong plots een klaterende bergbeek van de helderste klanken uit de zon. Ik keek omhoog, zag een donker puntje al zingend de strakblauwe hemel beklimmen. Ongelofelijk. Als je hard schreeuwt vanuit een luchtballon, horen de mensen beneden niets. Maar dat bruine vogeltje daarboven laat moeiteloos de hele vlakte volstromen met muziek.

De Veldleeuwerik was de meest verspreide vogel in de jaren ’70 en is nu gedecimeerd. Op Vliegbasis Soesterberg zijn elk jaar nog een paar honderd nesten. De mens beschermt die, maar toen kwamen de kauwtjes. Als een regiment soldaten marcheerden ze door het gras en vraten de nesten leeg. Het lijkt of het lawaai van vroeger de kauwen verjoeg en de leeuwerik juist beschermde.

De mens denkt, zeker in Nederland, de natuur te regelen maar uiteindelijk roeien we ‘per ongeluk’ dagelijks soorten uit, om zelf ongebreideld uit te kunnen breiden. Veel soorten hadden nog geen naam. Met Rode Lijsten vinken we af: vrijwel alle bekende soorten steenvliegen, afhankelijk van stromend water, zijn verdwenen uit ons land, bijna driekwart van alle soorten dagvlinders en meer dan 80% van alle reptielen.

Een deel van Dierenpark Amersfoort is voor dinosaurussen, uitgestorven voordat de mens bestond. Daar konden we niets aan doen. Bij veel nog levende soorten staat aangegeven dat ze bedreigd zijn in het wild. De biodiversiteit neemt af, heet dat: het leven sterft uit – planten en dieren, te land, ter zee en in de lucht.

Uiteindelijk overleeft het wild alleen in de Zoo. Ik loop met een buggy buiten de kooien en ook wij overleven niet in het wild. Ik vraag me af: voor hoeveel soorten blijft de aarde leefbaar en zijn er dan nog kleinkinderen over om ze te tellen?

Leeuwerik 20180826_02-450

En zo stond het in Veren en Vachten van September 2018 (13e jaargang, nr.3), inclusief de foutieve extra r.

7. Veld zonder Leeuwerik publ. IMG_20181014 klein

Zoo Palescue #6: Wie is de mol

Zoo Palescue #6: Wie is de mol

Zijn ondergrondse jaaggangen kronkelen als aders door het gras, maar onder het maaiveld graaft de mol verder voor zichzelf. Hij heeft een slechte reputatie door ondermijnende activiteiten, maar brengt het goede nieuws van een gezond en vruchtbaar land. De mol brengt ook lucht in de bodem en bestrijdt ongedierte.

De mol heeft zes vingers door teveel testosteron bij de moeder. Dat komt soms ook voor bij mensen. Zijn grote handen wijzen achterwaarts. Ook dat zie je wel bij vervelende mannen.

Met die grote handen graaft het wijfje diep in de grond een centrale ruimte met aansluitende gangen tot 200 meter lang. Dat gaat snel, zo’n 14 meter per uur. Driemaal daags draven mollen door die benauwde gangen dankzij bloedcellen waarmee ze eigen, uitgeademde lucht opnieuw kunnen inademen.

Met speciaal gif in het speeksel verlamt de mol wormen, zodat ze houdbaar en in de buurt blijven. Honderden slaat hij op in de dieper gelegen proviandkelder. Voordat hij ze eet, perst hij netjes het vuil eruit.

Bij de meeste zoogdieren zijn de haren naar achteren geplaatst, maar bij de mol kunnen ze kantelen. Zo loopt de mol in de krappe gangen net zo makkelijk vooruit als achteruit. Je kan de mol nooit tegen de haren instrijken: de pels heeft geen vleug.

Zijn vacht is zacht, fluweelzwart en soepel. Queen Alexandra van Engeland (1844-1925) kwam daar ook achter en bestelde er een jas van. Als een 19e-eeuwse Lady Di maakte ze mollenbont populair. Mollen molden toendertijd op grote schaal Schotland en de huid werd goed betaald.

Mijn opa had in zijn tuinloze bejaardenwoning nog een mollenklem die er, hoewel roestig, vervaarlijk uitzag. Maar de mol is niet blind. Hij neemt met haren, neus en oren prima waar. Geurende bloemen, muziek, maar bovenal boomwortels helpen beter. De mol is een jager, maar geen knager.

MOL_20180429_edited_klein

En zo ziet het eruit op papier, in Veren & Vachten:

6 V&V Wie is de Mol_201806 klein

Zoo Palescue #5: Haasje Rep

Zoo Palescue #5: Haasje Rep

Het voorjaar is het haastige jaargetijde. Van de ene op de andere dag komen knoppen uit en bloeit de lente.

Als paarden over het schaakbord schieten ze door het weidse land van Arkemheen-Eemland: rechtuit, haakse bocht, rechtuit. Slootje springen doen hazen zonder aanloop. Gewoon, in een streep erop en erover. Zoefzoef kiest het hazepad.

De Haas -Raoul Hynckes (1946)
De Haas – Raoul Hynckes (1946)

Zie die enorme oren boven het gras. Net als zijn ogen kunnen ze 360 graden rond richten. Zie die grote dijen springen in het veld. Konijnen – staartje omhoog – zijn sprinters, maar de haas – staartje omlaag – kan vele kilometers per nacht afleggen.

Je weet nu hoe de hazen lopen. Haastig, natuurlijk, en eigenlijk springen ze meer. Ik zag ze met Pasen, want dan wordt het paren geblazen. En volgens de oude verhalen was op een jaar de voorjaarsgodin Eastra of Ostara te laat gekomen. Om het goed te maken, wilde ze een jong vogeltje redden. Helaas, het was al bezweken aan de nachtvorst. Ze veranderde toen het vogeltje in een haas. Eén dag in het jaar zou hij voortaan eieren leggen. Vandaar.

Het voorjaar: het haastige jaargetijde. Van de ene op de andere nacht wordt in de natuur gezongen, gebouwd en gebloeid. Alle leven knalt eruit, in een vlucht naar voren. Het is vast al bijna te laat. Rennen om erbij te zijn. Bij de tijd, bij de rijpheid, de oogst en de onvermijdelijke dood.

Haas_20180124_editedklein

Haast je langzaam, maart, maar haast je. Want het is “Om te janken zo mooi:”

“Kan iets verser dan het vers is
Kan iets jonger zijn dan jong

Zie hoe de zon een scherpe schaduw trekt
Onder de wijde wilgen
(…)
Kan iets leuker dan het leuk is
Jeugdiger dan jeugdig

Ach ik ben Goddank
Dus nog een keer
Een jonge lente waard”

(uit Maarten van Roozendaal: ‘Mooi’)

Dit is een bijdrage voor het maartnummer 2018 van Veren & Vachten, het tijdschrift van Dierenzorg Eemland.

Veren & Vachten_201803_HaasjeRep_ed

Z00 Palescue #4: Egelslaap

Z00 Palescue #4: Egelslaap

Kopij voor Veren & Vachten, het tijdschrift van Dierenzorg Eemland. Onder de titel Zoo Palescue is in elk nummer een hoekje van [precies] driehonderd woorden ingeruimd voor een exemplaar uit mijn persoonlijke menagerie. Dit keer over het egeltje – zijn winterslaap en andere overeenkomsten met de mens.

De wintertijd gaat in: even wordt het eerder licht en later donker. Per saldo blijft het tot april vooral donker, koud, en nat. Ach, konden we maar slapen tot april en dan horen dat die insectensterfte een boze droom was. De winterslaap bespaart gas en licht en je valt moeiteloos af. Sommige zoogdieren zijn er mee gezegend. Zoals de egel, een tuindier met de hoogste schattigheidsfactor. Het beestje heeft een zesde zintuig: het orgaan van Jacobson. Dat is een soort extra neus. Slangen en katten hebben het ook.

Toch is het egeltje best asociaal – het is een eenling en een nachtdier. Het smakt bij het eten, snuift en snurkt hardop en zorgt ook bij het paren voor burengerucht. En net als veel mensen zet hij in een kritieke situatie zijn stekels op en keert letterlijk in zichzelf. Vaak helpt het , maar tegen auto’s niet. Met zijn bolle zwarte kraaloogjes ziet een egel namelijk slecht. Het aantal egeltjes is de afgelopen tien jaar dan ook gehalveerd. En de tien jaar daarvoor ook…

Wil je de egelpopulatie helpen – en wie wil dat niet? –  gebruik dan geen gif in de tuin tegen insecten of slakken. Ook niet als er ‘biologisch’ op het etiket staat. Stekels helpen niet als wij hun voedsel vergiftigen. Als we van egeltjes houden moeten we dus ook de kriebelbeestjes en slijmerige slakken respecteren. We noemen het ongedierte, maar ondieren bestaan niet.

Wat ook helpt: dorre bladeren achterlaten in een hoek van de tuin of schuur. Daarin kan de egel overwinteren. Er zijn zelfs speciale egelhuisjes te koop. Zet er een beetje eten bij voor als hij onverhoopt wakker wordt. En ja, dan moet je dus die tegels weghalen. Dat moet sowieso als je het water en het leven een kans wil geven.

egeltje-zoopalescue-tekening

Zo zag het er uiteindelijk uit in de editie van december 2017 (12e jaargang nr.4):

4 ZooPalescue Egelslaap_klein
egelhuis maken
Egelhuisje

Z00 Palescue #3: De grijze mus

Z00 Palescue #3: De grijze mus

Eerst woonde ik onder het dak en hoorde musjes in de zinken dakgoot:

Tik tik tjiep tjiep

Tiktiktik tjiep tik tjiep

Nu woon ik beneden en de mussen zitten op het dak. Ik zie ze in een wolk naar de heg afdalen, als een vallende struik met wapperende blaadjes in de wind. Na kwetterend overleg fladdert de hele club op naar de dakgoot aan de overkant. Sinds kort weet ik ook dat ze tegen een verticale muur kunnen zitten: muurklevertjes.

Zo’n groepje bestaat meestal uit een stuk of twaalf; als je een mus alleen ziet is het waarschijnlijk geen huismus. En dat de groep graag in de heg zit maakt het geen heggenmus. Het is officieel zelfs geen familie. De heggenmus is anders gebekt, met een dun snaveltje, en een echte zangstem.

De huismus zingt niet, hij tjilpt.  Jan Hanlo maakte er een gedicht van met twintig keer het woordje ‘tjilp’. Eigenlijk zegt ‘ie ‘tjiep.’ Onderling, maar ook in het openbaar, zegt ‘ie ook ‘prrrrrrr’, met een rollende r. Volgens sommigen kan de mus zelfs echt zingen en andere geluiden maken. Een klik-geluid betekent ‘nee’.

Mus: bijna niets, ‘n pluizig bolletje met bruine en witte veertjes. Een grijs petje en bij de mannetjes een zwarte vlek op de borst. Hoe groter de vlek, hoe belangrijker het mannetje. De mus, grijze muis onder de vogels. De huismus is ook een echte huismus – hij blijft zijn hele leven in dezelfde buurt.

Ze heten schichtig te zijn, maar bij het pannenkoekenhuis zitten ze soms gewoon aan tafel op de rand. Tekenaar Peter Vos maakte veel portretten van musjes. Want elk musje is anders, zoals alles in de natuur- elke mens, grasspriet en sneeuwvlok- uniek is.

Je maakt mij niet blij met een dode mus. Het musje is zo leuk en levendig. En nooit alleen.


3. VerenEnVachten_sep2017

Voor editie september 2017 (12e jaargang, nr.3) van Veren & Vachten, Stichting DierenZorg Eemland

Foto: De Huismus, door Bobette (Gon Smiet) 


Musje_Bobette

Z00 Palescue #2: Rekel bij ’t Raboes

Z00 Palescue #2: Rekel bij ’t Raboes

De eerste vos die ik zag was een paard. De tweede getekend door Rien Poortvliet. De eerste moervos of rekel die ik zelf zag lag plat, bewegingloos langs de weg. Pas tientallen jaren later zag ik een levende. Over een rotonde in Lelystad liep hij (of zij) naast de auto. Alert maar onverstoorbaar. Vorige week overreed ik bij Lage Vuursche bijna een vos die overstak.

Streetview Polder

De vos leeft in veel Nederlandse gezegdes. Eén van onze oudste boeken verhaalt “Van den vos Reinaerde“: de schelm die zijn streken niet verliest en de raaf ervan overtuigt dat de druiven zuur zijn. Koning Nobel is de wolf in dat verhaal. Met de komst van het Koninkrijk der Nederlanden is in de negentiende eeuw de laatste wolf in ons land geschoten. De afgelopen jaren wordt hij soms weer gezien. De Kroon heeft hem in 2014 alvast tot beschermde inheemse diersoort uitgeroepen. Maar zolang koning Nobel hier niet resideert, is Reinaert het grootste roofdier in ons land. En mag iedereen met een jachtakte op hem jagen, om de weidevogels te beschermen in de weidsheid van de Grote Melm tot aan ’t Raboes.

In Soest ken ik hem vooral van kennissen die, diep in de bebouwde kom, ’s morgens kapotgebeten pluimvee aantroffen wat haar laatste eitje had gelegd. Ik hoor hem ook vaak benoemd worden als schuldige voor de teruggang van weidevogels. Ik lees dat dit ook met de kwaliteit van de weiden, en kraaien, te maken heeft. Het Eemland is voor grutto’s een wereldwijd top-drie leefgebied.

Dat vossen als hondsdol om zich heen bijten weten we. Dat ze alles eten, graag bramen, maar ook afval, wordt vaak vergeten. Op Soestdijk kennen we trouwens een heuse Jachtvereniging. Die houdt alleen een andere traditie levend: onder hoorngeschal met de meute achter een geurspoor over landgoederen galopperen.

(Afbeelding door R. Schulz (1829-1880) – Collectie Rijksmuseum)

Vos_MarjolRP-P-OB-201.020

Z00 Palescue #1: De Papegaai van Zwarte Willem

Z00 Palescue #1: De Papegaai van Zwarte Willem
eem2
Kleine Melm, de Eem

Laatst voer ik ’s avonds over de Eem. De boot heette Inspiratie en vertrok vanaf de Kleine Melm, onder ouderen nog steeds bekend als Zwarte Willem. De bebouwing daar is de oudste van Soest, in de muur staat het jaar 1681. Vroeger was er een café, genoemd naar de plek en de eigenaar: Zwarte Willem. Er was een pontje naar de overkant en je kon er ook bootjes huren. Ik hoor hem nog zeggen: ‘Dat is dan zeven pietermannen.’ Dat was in guldens een middag roeien, medio jaren ’70.

Op de Inspiratie hoorde ik een verhaal: tijdens de Tweede Wereldoorlog stond ook de bezetter wel eens bij Zwarte Willem aan de toog. Nu was in de zaak was ook een papegaai, en om de paar minuten riep dat beest: ‘Hitler is dood! Hitler is dood!’ De Duitsers lieten de papegaai maar begaan. Het was aan het begin van de oorlog – de sfeer was nog niet zo grimmig en de dorst was groot.

Naarmate de avond vorderde begonnen ze zich toch te ergeren. Bij het afscheid zei één van hen: van hen: ‘Alles gut, Schwarze Wilhelm, maar als diese papegaai volgende keer wieder so tekeer gaat, schiet ik perseunlijk z’n kopf erab.’

Wat te doen? Je kan een papegaai leren praten maar hem iets afleren is eigenlijk onmogelijk. De vrouw van Zwarte Willem zei: ‘De dominee heeft ook een papegaai. Laten we onze papegaai ruilen met die van hem.’

Zo gezegd, zo gedaan.

Bij hun volgende bezoek hielden de soldaten de papegaai nauwlettend in de gaten. Hij zei niets. Er kwam geen geluid uit. Op een gegeven moment besloot één van de Duitsers de vogel te provoceren. Hij ging naar de papegaai toe en riep: ‘Hitler is dood.’ Nu klonk het, met de gedragen galm van de dominee, luid door de kroeg: ‘Laten wij danken!’

zwwillem
Zwarte Willem met passagier op zijn pontje