Vacature: columnist

Binnen zaten twee mannen. De derde wijst mij een stoel aan deze kant van de tafel. Hij zet koffie met melk en suiker voor me neer en zakt weg in een stoel tot zijn kin bijna de tafel raakt. De figuur links houdt met één hand zijn hoofd recht, zijn elleboog leunt op tafel. Die tegenover me glimlacht, daar moet ik voor oppassen. Rechts zie ik mijn sollicitatiebrief wapperen.

– “Meneer… eh….” Hij praat of hij iets zoekt.

– “Nul,” zeg ik, “rondje.”

“U, eh… wil bij ons tijdschrift werken”, constateert hij, of een werkwoord van die strekking. Ik knik enthousiast en roer mijn koffie. Bijna spoelt het over de witte railing van het kopje. Hij laat een zucht en schuift mijn brief over tafel. Niet zo ver, vanwege zijn positie, maar de glimlachende man strekt uit, leest en verbreedt zijn grimas.

– “U bent,” leest hij half, “zeer genegen uw onleesbaar te steken in cursivering van onze pagina’s?”

– “Een woordspeling”, zeg ik. “Natuurlijk zal ik mijn bijdrage in het kader van de…”

– “Gaat u niet liever vissen, of een potje toepen aan de bar,” klinkt het opeens van links. Hij haalt een sigaret uit zijn mond en blaast drie kringetjes.

– “Nee”, zeg ik, verwonderd. “Ik vind vissen, nou ja…”

– “U heeft ervaring als columnist?” Het hoofd op de tafelrand, hij heeft haast.

– “Nou, ervaring, ik kan wel schrijven.”

– “Ook over tv?”

– “Ook, maar niet in kleur. Kijk, ik ben…”

– “En over Lunetten?” valt ‘ie me weer in de rede. “Kunt u ook over Lunetten schrijven”

Dat kan. Ik praat wat zinnen aan elkaar en neem een slok koffie. Eén druppel kruipt hinderlijk langs mijn kin, maar ik kom er niet toe die weg te vegen. De man voor mij:

– “Heeft u nagedacht over de beloning?”

– “Jawel. En waar had u ongeveer aan gedacht?”

– “Aan ongeveer niets.” Smalle glimlach.

De man links heeft nu mijn brief in beide handen en haalt die onder zijn ogen door.

– “Bent u eigenlijk wel grappig” peinst hij hardop. Ik schuif mijn stropdas recht, moet even slikken:

– “Ze moeten wel eens om mij lachen. Gewoon, mensen…, maar ik weet niet altijd waarom. Aan de andere kant, kleine kinderen…”

De man rechts schuift helemaal omhoog in zijn stoel. Hij lacht zonder veel geluid.

– “Goed, u bent grappig en u kunt schrijven, toch?

– “Dat zeker,” zeg ik, “Van a tot z in elke volgorde die ik wil. En in een mooi handschrift, al zeg ik het zelf.”

– “Schrijft u alles met de hand? – U doet het met papier? – Heeft u geen beeldscherm?” De vragen buitelen over tafel en ik knik trots, zeg nee en ja.

De drie kijken elkaar peinzend aan. Er fronsen wenkbrauwen, een mondhoek krult. Ik veeg de koffie van mijn kin en sta op.

– “Goedendag”, zeg ik. “U hoort nog van mij.”


Tussen 1990 en 1993 verscheen dhr. Nette Nul twintig keer in De Lunet, een uitgave van Stichting Welzijn Lunetten. Het gaat dan om de Utrechtse wijk Lunetten, niet om het Molukse ‘woonoord’ in Kamp Vught, alhoewel beide domicilies hun naam danken aan een zelfde militaire oorsprong (de naam van de column en zijn hoofdpersoon is een omdraaiing van het woord Lunetten).

De Lunet verscheen acht keer per jaar. Dat was in het pre-digitale tijdperk nog een hele klus, met analoog knippen en plakken. Dit was de eerste column in nummer 7 van jaargang 8, september 1990.

2 gedachtes over “NETTE NUL #1

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.