“Doe maar een Spa-rood”, zei ik, en hij:

“Gewoon water. Nu moet je helder water in de fles kopen. Als knaap zag je het gewoon door de Kromme Rijn stromen. Kon je ook gewoon drinken, jazeker. Je kon de bodem zien, zo helder.

En als je dook moest je oppassen dat je niet boven kwam met een krab in je nek. De hele zomer hingen we daar rond. En vissen hè. Dat leerde Jan me: je breekt zo’n rietstengel doormidden en daar kan dan een wormpje zitten. Het heeft ook een naam, kokerrups of zo. Dat doe je aan je haakje en hij hangt nog niet in het water of weg is je dompelaar.

De scholen vis zwommen langs je kuiten. Daar zaten we dan als jongens. En appels jatten… sterappeltjes, ken je die? Onderlaatst was een ouwe buurman van me de boer op gegaan en die had ze nog. Je ziet ze anders nooit meer. Maar ja, dat was toen echt helemaal buiten, Amelisweerd en zo. Voorbij de spoorlijn daar bij de Jutfaseweg begon de polder. Dan heb ik het over nog voor de oorlog. Jutfaas was toen apart, een eigen dorp. Daar komt mijn vrouw feitelijk vandaan, van Jutfaas .

Dat groeit allemaal dicht hè. Ik ging van de week ’n end fietsen en kom door dat park. Daar heb je die brug over de snelweg. Nou, ben je daar overheen, dan zit je bekant al in Jutfaas, Nieuwegein dus.

Eerst was het nog van Lunetten, nou ja, we noemden het net een vakantiekolonie.

“Woonoord Lunetten” zei ik.

“Ja, haha, waar eh…, nee, maar eerst had je daar een stuk niets en dan opeens al die nieuwbouw. Nu zit er alweer een wijk aan vastgeplakt, bijna tegen Hoograven. De berg noemen ze het. In het krantje las ik dat ze daar vinden dat het iets aparts is. Dat zie je in Amersfoort, waar m’n zoon woont, ook. Woon je op de berg, dan zit je van eigens hoger.”

We rolden van zijn zware shag.

“Nee, de grenzen die je had vervagen. Heb ik tijd van leven dan is het dadelijk één grote nieuwbouwwijk tot over de Lek heen. Zul je zien, ze gaan het hier toch ook tot Houten dichtbouwen. Nu bij Amelisweerd weer, moeten er op de sportvelden zoveel honderd huizen komen. Ach ja joh, dat is toch geen Utrecht meer.

En het gaat maar door. Dubbele spoorlijnen, stationnetje erbij en nog één, meer kantoren, meer parkeren, ze doen maar. En eerst wel trammelant maken over een stukkie snelweg. Dan zeg ik, moet  je nou zien. Ik was daar laatst nog, in het bos. Maar ik rook gewoon die snelweg op honderd meter afstand. En dan denk ik bij m’n eigen: man man man…”


Naast mijn eigen verhaal zijn in dit stukje het spraakgebruik en verhalen van Piet de Rijk verwerkt. Ik was thuiszorgmedewerker bij hem, zijn vrouw met afgezet been en hun zwakbegaafde dochter Grada. Hij praatte origineel oud-Utrechts, met een zachte g. Hier schrijf ik het tamelijk ABN op, maar eigenlijk moet je bijvoorbeeld ‘maor’ lezen, ‘daolluk‘ en ‘ongderlaatst.’ “Ach ja joh, dat is toch geen Utrecht meer” klinkt dan als “àjgh jao, joh, dàs tojgh gjheun Utrejgh meer” maar dat lijkt me wat vermoeiend lezen.

Tussen 1990 en 1993 verscheen dhr. Nette Nul twintig keer in De Lunet, een uitgave van Stichting Welzijn Lunetten. De krant werd huis-aan-huis verspreid in de Utrechtse wijk Lunetten. Het dus niet om het Molukse ‘woonoord’ in Kamp Vught, alhoewel beide domicilies hun naam danken aan een zelfde militaire oorsprong (de naam van de column en zijn hoofdpersoon is een omdraaiing van het woord Lunetten).

Dit was de zesde column die verscheen in jaargang 9, nummer 3 op 4 april 1991. De illustratie is gemaakt door Merel de Groot.

Topgrafie ca. 1930
topografie ca. 2020

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.