Z00 Palescue #33: De schone Pissebed

Z00 Palescue #33: De schone Pissebed

Je tilt een tak op en ziet honderden van die grijze beestjes wegkrabbelen. Pissebedden. De naam alleen al. Ze heten zo, omdat het eten ervan zou helpen bij het plassen. Grote soorten staan ook vandaag de dag op het Aziatische menu. Het smaakt naar kreeft, en feitelijk is het ook een kreeftensoort, dus passend in de schaaldierenschotel.

Pissebedden hebben niet altijd onder een steen geleefd. 298 miljoen jaar geleden ging een subsoort definitief aan land. Na al die tijd halen ze toch nog steeds adem via kieuwen. In de kreeftenfamilie horen pissebedden tot de klasse van de Isopoda, wat ‘gelijke pootjes’ betekent. Kijk maar, ze bestaan uit 7 geschakelde schildjes, elk met een stel pootjes, dus 14 in totaal.

In Nederland zijn er tegen de 40 soorten. De meeste soorten pissebed leven nog in zee, van hele kleine tot reuzepissebedden die zo lang zijn als je onderarm. Onlangs is van die laatste een nieuwe soort opgevist door Vietnamese vissers. Vanwege zijn knappe koppie is deze soort genoemd naar Darth Vader, de engerd uit Star Wars.

In de biologie heet de pissebed een lagere diersoort omdat hij ongewerveld is, dus geen ruggengraat heeft, en geen insect of spin is. Lagere diersoorten bestaan al sinds het begin van de evolutie en ogen nogal ‘primitief’. Maar zo’n ‘lager dier’ als de octopus is een hoogontwikkelde levensvorm.

Eigenlijk komen pissebedden niet binnenshuis, en ook al zijn ze daar, je krijgt er niets van. Ze zijn niet schadelijk. Het is geen ongedierte wat je wil bestrijden met chemische middelen. Het zijn landkreeftjes die in het donker op zoek gaan naar rottend hout, oude bladeren en soms ook dode dieren. Van Sir Richard Attenborough leerde ik dat pissebedden helpen bij de afbraak van zware metalen. De pissebed is dus een belangrijke schoonmaker van de natuur.

pissebedden - collage voor column

Voorpublicatie – weer een dier in driehonderd woorden.

Z00 Palescue Nº11: Van de torenkraaien

Z00 Palescue Nº11: Van de torenkraaien

Hier zie je er drie in de berm rondneuzen. Daar trekt een stel door de bomen en over het gras loopt twee dozijn tegelijk. Ze vliegen allemaal op. Dalen weer in een boog, laag zeilend, terug op het gazon. Met snelle stapjes lopen ze door elkaar. Alert, strak in het grijze pak, de zwarte pet over die schrandere blauwe ogen. Bij elke stap op hun stramme benen schiet hun kop even naar voren.

Zoals de kraai ‘Kra’ roept, zegt het kauwtje ‘Kjau’ en de raaf ‘Rhâ.’ Geen zangers, die familie waarvan ook eksters en gaaien lid zijn. Graaiers en snaaiers. Alleseters en nestrovers zijn het, gek op glimmers, slim en behendig. Ik zag een kauwtje in de vlucht een wesp verschalken.

Kauwtjes zijn kleiner, lichter en minder sinister dan de kraaien van uitvaartverzorgers en de raven op de koets van Magere Hein zelf. Je ziet ze kraaien rond de kerktoren waar ze ook in nestelen. Holenbroeders heten ze, die in levenslange paartjes het liefst groepsgewijs optrekken.

Ze kunnen zich ook vervelen. Hier in de buurt gingen ze stenen van flats afgooien. ‘Klierende kauwtjes keilen keitjes op kwetsbare autodaken’ kopte de krant. Hoe harder de tok, hoe groter de deuk waarin ze liggen.

Herman, zo heette het kauwtje van mijn broertje. Herman kreeg eten uit een spuitje en sliep bij hem op de kamer, soms in de schuur. Herman had een keer achter de pick-up gepoept en zo kortsluiting veroorzaakt. Midden in de nacht schrok mijn broertje wakker van de vlammen die vlak naast hem opflakkerden. Het huis staat er nog.

Je mag een kauw zonder ring niet meer als huisdier houden. Herman was nooit gekortwiekt en zijn mens had, als druk scholier met bijbaantjes en brommer, eigenlijk niet genoeg tijd voor hem. Het is triest maar uiteindelijk is Herman gevlogen.

Kauwtje-Van-de-torenkraaien - Palescue

En zo verscheen het in het septembernummer van Veren en Vachten, het clubblad van Stichting Dierenzorg Eemland, 14e jaargang, nummer 3: